Laagveldse Kooi

GeschiedenisPietje

De vroege geschiedenis van de kooi wordt nog nader  onderzocht. Bekend is dat de kooi voor 1795 is gebouwd en in 1807 eigendom is van W.F. van Bennecom, dijkgraaf in Maas en Waal. Rond 1824 komt de kooi in handen van Wilhelmus Johannes Croes, kooiman te Dreumel. Na 1854 wordt Andries van Deursen eigenaar, het exacte jaar is niet bekend. Van Deursen is een grootgrond bezitter in het land van Maas en Waal. Hij overlijdt in 1889 en zijn weduwe en kinderen zetten in 1890 veel grond en de eendenkooi te koop. Aaldert van der Bos koopt op de veiling in opdracht van Mr. Willem Albert van Lidt de Jeude de kooi en omliggende weilanden. Hij neemt een kooiker in dienst, Hendrik Reuser, uit het roemrijke kooikersgeslacht. 

Na het overlijden van Willem Albert komt de kooi in handen van de familie Frijlinck uit Lith. Hendrik blijft de kooiker en de familie besluit in 1902 de kooi en de weilanden van de hand te doen. Hendrik Reuser koopt de kooi, maar de omliggende weilanden gaan naar Coenraad Mollenberg uit Alphen. Er wordt afgesproken dat op de weilanden van Mollenberg vanaf 22 oktober tot half april april op het volgende jaar er geen beweiding mag plaatsvinden om de rust op de kooi te garanderen. Dit ondanks dat er een recht van afpaling op de kooi ligt van 200 rr.                                                             Pietje bij de vangpijp

In 1919 verkoopt Reuser de kooi aan Jan Huibert Boers, wildhandelaar te ’s-Gravenhage, deze overlijdt echter een jaar later en zijn weduwe verkoopt de kooi aan J.F. Gostelie, wildhandelaar te ’s-Hertogenbosch en C. Kooijmans wordt kooiker. De eerste levering van eenden is geen succes en Gostelie klaagt bij Kooijmans dat het beter moet. Kooijmans geeft aan dat hij veel last heeft van het vee rondom de kooi dat tot eind november nog in de wei staat. Hij ontvangt een brief van Gostelie dat de laatste levering weer in orde was en volgens contract het vee op 20 oktober weg moet zijn.

Wat Gostelie over het hoofd ziet, is dat bij de verkoop in 1919 de afspraak over de beweiding niet meer in het koopcontract is opgenomen. Hij zou echter op basis van het afpalingsrecht de overlast kunnen verbieden, het is niet duidelijk of dit ook inderdaad is gebeurd. In 1930 als de kooi weer is overgenomen door een ander lid van de familie van Lidt de Jeude, doet deze ook nog eens een beroep op genoemde afspraak, maar alras wordt duidelijk dat de afspraak niet meer bestaat (archief van Lidt de Jeude, RAR Tiel)

Na de oorlog wordt de kooi geregistreerd en is C. Kooijmans nog steeds de kooiker. Kort daarna wordt hij echter ziek en neemt zijn vrouw Pietje van Dinter veel werkzaamheden van hem over. Hij overlijdt in 1949 en dan staat Pietje er alleen voor. Ze pacht de kooi, waarbij de eerste 50 vogels voor haar zijn en ze deelt in de houtopbrengst van de kooi. De vangsten lopen sterk terug. Ook heeft ze veel last van stropers en worden door jagers uit  Tiel (vrienden van de eigenaar?) in de avondvlucht nogal eens staleenden geschoten. 

Wordt vervolgd

Registraties jachtwet

1807, 1814, 1819, 1824
W.F. van Bennecom

1829, 1834,1839, 1844, 1849
W.J. Croes, tevens kooiker

1949, 1955
Jhr. Mr. E.J.J. van Lidt de Jeude, kooiker Pietje van Dinter

1979, 1985
H.L.H. Jagtenberg, tevens kooiker

Kadaster

Dreumel, sectie D, 1e blad, 87/88/89, Lage veld
Willem Theodorus Bennekom, dijkgraaf van Maas en Waal, wilgenbosch, water, kooikerhuisje
W.J. Croes, 1824
Andries van Deursen, verkoop 1890
1819 - Willem Albert van Lidt de Jeude
na het overlijden van Willem Albert, Emma Elisabeth Petronella van Lidt de Jeude
Familie Frijlinck, Lith, verkoop 1902
Hendrik Reuser, verkoop 1919
Jan Huibert Boers, wildhandelaar te ’s-Gravenhage, verkoop 1920
Johannes Franciscus Gostelie , wildhandelaar te ’s-Hertogenbosch, verkoop 1930
3129 - Jhr. Mr. Everhard Johan Jacob van Lidt de Jeude,
H.L.H. Jagtenberg

extraSmallDevice
smallDevice
mediumDevice
largeDevice